Effluent

Een veel gebruikte techniek voor de verwerking van varkens- en rundveedrijfmest is de biologie. Het restproduct, of effluent genaamd, wordt terug op Vlaamse landbouwgrond gebruikt als een kaliummeststof. Effluenten bevatten veel minder stikstof en fosfaat en hebben dus een andere samenstelling dan ruwe mest.

Samenstelling

Effluenten na biologie bevatten slechts nog 10-20 % van het oorspronkelijke fosfaat van de ruwe mest en minder dan 10 % van de oorspronkelijke stikstof. Oplosbare nutriënten zoals kalium, natrium en chloriden zijn grotendeels nog in het effluent aanwezig. Calcium en magnesium daarentegen blijven bij de scheiding voornamelijk achter in de dikke fractie. Gezien de mogelijke variatie is kennis van de samenstelling van het effluent vereist voor een goede bemesting. Hiervoor moeten analyses van het effluent genomen worden.

Tabel: Gemiddelde samenstelling gebaseerd op databank BDB (2011-2015) (*EOC = effectieve organische koolstof)

Parameters kg/1.000 liter
Droge stof 12.5
Organische stof 3.6
Stikstof totaal (N) 0.4
Fosfaat (P2O5) 0.2
Kalium (K2O) 3,7
Magnesium (MgO) 0.1
EOC 1

 

Bent u klant bij Bodemkundige Dienst België, dan kan u via de tool BDBrekenmee© de bemestingswaarde van uw specifiek meststaal berekenen.

 

Toepassing als K-bemesting

Effluenten bevatten veel minder stikstof en fosfaat dan ruwe mest waardoor grotere hoeveelheden kunnen toegediend worden. Door hun hoog kaliumgehalte, in vergelijking met stikstof en fosfaat, worden effluenten gebruikt als een kaliummeststof. De te gebruiken hoeveelheid is afhankelijk van het bemestingsadvies voor kalium. Om te voldoen aan de volledige voedingsbehoefte van de teelt, kan in functie van de samenstelling van het effluent en het bemestingsadvies, een geschikte combinatie gemaakt worden met ruwe mest of andere organische of minerale meststoffen.

Effluenten zijn waterrijk. Tijdens nattere periodes moeten ze daarom beredeneerd toegediend worden zodat dit geen nadelige invloed heeft op de structuur van de bodem. Bij gebruik van te grote hoeveelheden naargelang de teeltbehoefte, kunnen zouten ophopen in de bodem en kan er schade optreden bij zoutgevoelige gewassen:

  • Zoutgevoelige gewassen: peulvruchten, wortelen, uien,...
  • Matige zoutgevoelige gewassen: maïs, aardappelen, kolen, selder, sla, radijzen, klaver, luzerne.
  • Matige tolerante gewassen: rogge, tarwe, spinazie, gras.
  • Tolerante gewassen: gerst, suikerbieten, asperges.

De zouttolerantie van planten is het laagst tijdens de kieming en bij jonge zaailingen. Chloor is een essentieel element vooral voor suikerbieten, tarwe en gerst. Echter zijn aardappelen chloorgevoelig. Men kan dit vermijden door de totale chlooraanvoer bij bemesting in de lente te beperken tot 75 kg Cl-/ha op zandgronden en tot 150 kg Cl-/ha op leemgronden. Bij toepassing van effluent moet hier dus rekening mee gehouden worden. De toe te dienen hoeveelheid hangt af van het kaliumbemestingsadvies. Echter is het aangeraden om niet meer dan 50 ton effluent/ha te gebruiken. Op graasweides is dit van groot belang. Luxeconsumptie van kalium beperkt de magnesiumopname, wat kan leiden tot kopziekte bij vee.

Meer informatie over toepassing van effluent kan u vinden in de rapporten van een onderzoek uitgevoerd in opdracht van VLM en in de Code Goede Praktijk Effluentsamenstelling.