Klankbordgroep 2020

Op 10 september 2020 vond de eerste klankbordgroep van het project Nitroman plaats in Gistel. Hierbij werd een update gegeven van het project en kreeg men de mogelijkheid om de knelpunten, die de transitie naar een circulaire economie verhinderen, te bespreken. 

Hieronder worden de verschillende punten overlopen die werden besproken tijdens de klankbordgroep.

Veldproeven

Bij de vier proeftuincentra werden in 2020 reeds veldproeven aangelegd waarvan enkele (voorlopige) testresultaten werden besproken.

 

  • PVL: maïs
  • Hooibeekhoeve: gras en maïs
  • PSKW: spinazie en selder
  • Rusthoeve: aardappelen


VCM deelt mee dat de veldproeven in NITROMAN voornamelijk dienen als demonstraties van de toepassing van de onderzochte producten. De resultaten zullen verdeeld worden onder geïnteresseerde landbouwers die deze producten willen produceren en/of gebruiken. De resultaten kunnen ook gebruikt worden bij overleg met het beleid rond het end-of-manure statuut.

Eind 2020 werd een webinar gegeven over de eindresultaten van de veldproeven 2020. Deze webinar kan hier herbekeken worden.

Transitie naar circulaire mestverwerking: Vlaanderen en Nederland

Transitie naar circulaire mestverwerking staat zowel Europees als regionaal hoog op de agenda. Tijdens de klankbordgroep werd de stand van zaken van deze transitie besproken voor Vlaanderen en Nederland.


Er werd vanuit het publiek gevraagd in welke mate urine, na scheiding van urine en vaste faeces in de stal, ook aan de RENURE criteria kan voldoen. VCM geeft mee dat het nog niet duidelijk is of urine ook tot de ‘RENURE’ zal gerekend worden, omdat RENURE-producten een resultaat moeten zijn van fysische, chemische en biologische processen om de stikstofconcentratie te verhogen. SAFEMANURE stelt daarbij ook dat het product moet ontstaan uit meer dan enkel het scheiden van mest, waardoor urine waarschijnlijk niet zal voldoen aan de vereisten. Dit werd ook besproken op de stakeholdersmeeting over de SAFEMANURE studie in Sevilla (januari 2020). Het product urine is in ieder geval, binnen de dierlijke norm, optimaal om stikstof toe te passen aangezien er amper fosfaat in aanwezig is. VCM en NCM volgen verder op of urine ook al dan niet boven deze dierlijke norm zal toegepast kunnen worden. Inagro meldt dat het VeDoWS-stalsysteem, dat varkensurine van bij de bron scheidt van de fecaliën, in Vlaanderen wel werd opgenomen als AEA-stalsysteem (= Ammoniak EmissieArm).

Recuperatie water

Recuperatie van water binnen de mestverwerking wordt de laatste tijd een steeds interessantere piste. Hiervoor zijn enkele verklaringen:

 

  • Steeds terugkerende en lange droogteperiodes
  • Het verschijnen van het ‘Best Beschikbare Techniek’ (BBT)-addendum waarin staat dat bij verschillende mestverwerkingstrajecten waterige stromen ontstaan die onder specifieke voorwaarden kunnen gebruikt worden als proces -of irrigatiewater. Maar momenteel ontbreekt de kennis over het gebruik ervan.
  • Het in voege treden van MAP6 in Vlaanderen leidt tot een verwacht effluentoverschot bij veel biologische mestverwerkingsbedrijven doordat de effluentuitrijregeling is aangepast.


Voor de recuperatie van water binnen mestverwerking wordt verstaan: de stromen die ontstaan na verdere opzuivering van effluent uit een biologie. Deze stromen zouden kunnen worden ingezet als irrigatie -of fertigatiewater, proceswater, …
Inagro en VCM zullen hiervoor de mogelijke praktische en wetmatige knelpunten opsommen en de mogelijke en haalbare oplossingen zoeken.

Amrewas-project

De stand van zaken en resultaten uit het Amrewas werden toegelicht tijdens de klankbordgroep.


Er wordt vanuit het publiek gesuggureerd dat de beluchte rietvelden eventueel gecombineerd kunnen worden met intensieve teelt van een zout- en nutriëntentolerant gewas. Het hergebruik van de nutriënten en koolstof moet gemaximaliseerd worden (oxidatie betekent verlies).

Meer info over dit project is hier terug te vinden.

Varia

Het Nederlands bedrijf Colsen heeft een stripper ontwikkeld om stikstof uit mest te halen. Het spuiwater uit dit proces gaat men opwaarderen tot een hoogwaardigere meststof. De dunne fractie wordt met salpeterzuur gestript, waaraan ook ureum wordt toegevoegd. Hierdoor wordt urean bekomen.


Urean is een veelgebruikte kunstmeststof in de landbouw. Door te variëren met de verhouding tussen ammoniumnitraat (uit de stripper) en ureum kan een urean bekomen worden die aangepast is qua stikstofbenutting.


Er kwam hier echter de opmerking uit het publiek dat er slechts 25% stikstofrecuperatie mogelijk is wanneer ammoniumnitraat wordt gemengd met ureum. Reactie hierop was dat een verschillend product kan geproduceerd worden als de verhouding urean / ammoniumnitraat ander is met meer ammoniumnitraat. Op die manier verbetert de opname door het gewas en is er minder risico op bladverbranding en zijn de ammoniakverliezen lager. In dat geval is het aandeel gerecupereerde stikstof (wel nog steeds <50%). Daarnaast wordt ammoniumnitraat uit luchtwassers in Nederland aanzien als anorganische meststof. Wanneer ammoniumnitraat uit mest wordt geproduceerd, valt dit in Nederland onder dierlijke mest. Dit zorgt voor een aandachtspunt tijdens het aanwenden. Een ander belangrijk punt is dat het product enkel interessant wordt voor de eindafnemer als het goedkoper is dan urean zelf. Dit is momenteel niet het geval. Jaarlijks wordt ongeveer 30.000 ton urean afgezet in Nederland.

Discussiemomenten

De klankbordgroep werd verdeeld in drie parallelle groepjes waar volgende thema’s om de beurt werden behandeld:

 

  • Producten uit Nitroman
  • Rendabiliteit en afzetmarkt
  • Transitie naar circulaire economie


Hierna volgen enkele conclusies uit de discussiegroepjes. Doordat veel onderwerpen bij de verschillende thema’s aan bod kwamen, was het onmogelijk om de conclusies op te delen volgens thema.

De meeste aanwezigen waren het er over eens dat de focus niet enkel op stikstof moet liggen, maar dat alle nutriënten moeten meegenomen worden. Enerzijds voor het gebruik van deze nutriënten binnen de landbouw, maar anderzijds ook de mogelijke risico’s die deze nutriënten kunnen teweegbrengen (bv. overdosis bij uitrijden).

Het merendeel was er dan ook over eens dat het nuttig zou zijn mochten nutriënten konden opgesplitst worden om de producten zo efficiënt mogelijk toe te passen. Door te werken met verschillende verhoudingen kan men hierbij inspelen volgens bodem, gewas,… Zo lijkt het interessant om de stikstof en kalium uit mineralenconcentraat te kunnen scheiden. Voor stikstof is vooral de nutrient use efficiency van belang, dus het voorkomen van verliezen aan stikstof (NH3, NO3-, N2O) is een belangrijke parameter. Deze verliezen kunnen plaatsvinden bij zowel de opslag als bij de aanwending.

Naast nutriënten wordt ook aangegeven dat water een belangrijke focus is. Verschillende deelnemers zagen dan ook potentieel in het gebruik van de RENURE-producten als fertigatiebron. Eventueel gecombineerd met het toepassen van precisielandbouw.

Vaak rijst de vraag tussen welke eindproducten men moet kiezen wanneer een verwerker een stripping-scrubbing wil installeren. Wanneer gekozen wordt voor salpeterzuur in de scrubbing-fase, wordt uiteindelijk ammoniumnitraat bekomen. Bij het gebruik van zwavelzuur krijgt men ammoniumsulfaat. Sommige deelnemers hebben hun twijfels dat ammoniumsulfaat zou voldoen aan de RENURE-voorwaarden, omdat de stikstofinhoud te laag zou zijn (8% N in ammoniumsulfaat ter vergelijking met 15%N in ammoniumnitraat). Ammoniumsulfaat zal vermoedelijk wel voldoen aan de RENURE-voorwaarden, want het bevat namelijk meer dan 90% anorganische stikstof. Aan de andere kant wordt er vaak geaarzeld om salpeterzuur op het landbouwbedrijf op te slaan voor veiligheidsredenen. Er wordt echter wel geopperd dat beide eindproducten interessant kunnen zijn, maar dat deze twee producten in verschillende periodes van het jaar nuttig zijn. Een samenwerking tussen verschillende verwerkers kan hierbij handig zijn.

Binnen het project zullen ook productfiches opgemaakt worden van de eindproducten. Hierbij werd de vraag gesteld wat er juist op deze fiches moest komen. Enkele deelnemers vonden dat deze informatie vrij beperkt mocht blijven, zoals bij kunstmest en dat de nutriënteninhoud voldoende is. Anderen somden nog bijkomende puntjes op:

- Mogelijke risico’s voor contaminatie (Salmonella): microbiologische testen nodig
- Regelgeving over het gebruik van deze producten
- Leverancier / afzender waarbij men weet dat zij betrouwbaar zijn en stabiele producten afleveren -> certificatie

Waarover men het wel volledig mee eens is, is de gewenste stabiliteit en zuiverheid van de eindproducten. Kunstmest is qua inhoud stabiel, en dit zal ook nodig zijn bij de RENURE-producten om akkerbouwers te kunnen overtuigen om deze producten (blijven) te gebruiken.

Over de productvorm is men het nog niet volledig over eens. Vloeibare producten krijgen de voorkeur om preciezer te kunnen bemesten in vergelijking met het strooien van korrels. Het omvormen van de RENURE-producten naar korrels is voornamelijk economisch van belang en is nuttig voor export, maar niet altijd even haalbaar. Huidige machines zijn meestal wel voor korrels of om te sproeien. Als er een evolutie is naar vloeibare producten zullen de machines na verloop van tijd ook wel mee evolueren.

RENURE-producten zouden emissiearm toegepast moeten worden. Men ziet geen problemen in de injectie ervan, omdat hier al veel ervaring mee is. Maar eventueel kan men de producten wel aanzuren zodat emissiearm toepassen niet meer nodig is.

Veel verwerkers wachten echter nog af met investeren, tot men zekerheid heeft over de afzetmarkt van de producten. Ook een mogelijk dure afzetkost schrikt verwerkers af. Het transport van bv. salpeterzuur lijkt voor veel verwerkers ook een heikel punt. Doordat dit een gevaarlijk product is, kunnen de transportkosten hoog oplopen.

Het lijkt dan ook interessant om de kosten te laten doorrekenen naar de eindgebruikers. Zo kan bv. de prijs van voedingsmiddelen verhoogd worden wanneer deze bemest werden met circulaire meststoffen.

Binnen het Nitroman-project zal tevens een tool opgemaakt worden waarbij de financiële haalbaarheid per landbouwer onder de loep kan genomen worden. Sommige deelnemers waren echter van mening dat deze tool minder van nut is, doordat elk bedrijf een aparte case is en dit maakt alles zeer complex. Maar algemeen stelde men wel dat de mogelijke afzetkosten, schaalgrootte, regionale wetgeving en nodige vergunningen in deze tool moeten opgenomen worden.

Of de afzetmarkt klaar is voor deze RENURE-producten blijft nog in het midden. Dit hangt sterk af van de prijs van de RENURE-producten die goedkoper zou moeten zijn dan kunstmest, alsook de kwaliteit, stabiliteit en het gebruiksgemak. Men verwacht dan ook dat de eerste gebruikers de landbouwers zullen zijn die reeds een verwerking bezitten en dat andere akkerbouwers / groentetelers zullen volgen wanneer ze overtuigd zijn van de RENURE-producten. NCM heeft vorig het aanbod en afzetplaats voor mineralenconcentraat in kaart gebracht. Hierbij werd gevonden dat de afzetmarkt vele malen groter is dan wat er geproduceerd wordt. Het in contact kunnen komen met afnemers en de knelpunten rond het gebruik van het product wegwerken zijn hierbij dus een belangrijkste stappen.

Maar er wordt wel verwacht dat de aankoop van kunstmest zal dalen door het kunnen toepassen van RENURE-producten.

Buiten de landbouw is er zeker een afzetmarkt mogelijk voor de RENURE-producten. Zo kwam de kristallisatie van ammoniumsulfaat bij twee van de drie groepjes aan bod. Het gedroogd ammoniumsulfaat brengt meer op dan de vloeibare vorm en vindt zijn weg naar de industrie, waarbij circulariteit ook meegenomen wordt. Het ammoniumnitraat zou ook een toepassing kennen binnen de papierindustrie.

Een belangrijk punt dat telkens terugkomt is de samenwerking tussen de verschillende stappen in de landbouwketen die moet verbeterd worden. Een goede samenhang tussen de afzet en de productie van de RENURE-producten is noodzakelijk.

Deze samenwerking kan verwezenlijkt worden door bv. demonstraties. Het zichtbaar maken van de innovaties is belangrijk om mensen te overtuigen.

Ook coöperaties tussen verschillende bedrijven zijn een mogelijke piste. Bedenkingen hierbij waren wel dat theoretisch alles goed verloopt, maar dat dit in de praktijk niet altijd het geval is. Een overkoepelende partij die coöperaties begeleidt in afspraken en dergelijke werd gezien als een mogelijke oplossing.

Veel deelnemers zijn ervan overtuigd dat een centrale opslag de oplossing is en dat het niet de bedoeling is dat eindproducten op boerderijniveau geproduceerd worden. Een eerste stap tot halffabrikaten is mogelijk bij de landbouwers, maar verdere stappen worden beter naar industriële gebieden overgebracht.