Home  > Nieuws

Ministriële instructie en bijhorende richtsnoer rond stikstofemissies

27 mei 2021

De Europese Habitatrichtlijn stelt dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat er een gunstige staat van instandhouding bekomen wordt voor de op hun grondgebied voorkomende natuurlijke habitats en soorten. Lidstaten moeten hierbij een samenhangend ecologisch netwerk aanduiden en uitbouwen (Natura 2000). 

Ministriële instructie en bijhorende richtsnoer rond stikstofemissies

De Europese Habitatrichtlijn stelt dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat er een gunstige staat van instandhouding bekomen wordt voor de op hun grondgebied voorkomende natuurlijke habitats en soorten. Lidstaten moeten hierbij een samenhangend ecologisch netwerk aanduiden en uitbouwen (Natura 2000). Dit netwerk bestaat in hoofdzaak uit zogenaamde speciale beschermingszones (SBZ’s). Om deze Habitatrichtlijngebieden (SBZ-H) in Vlaanderen te beschermen tegen atmosferische stikstofdeposities – meer bepaald depositie van ammoniakale stikstof en stikstofoxiden - wordt in het Natuurdecreet verwezen naar de programmatische aanpak stikstof (PAS).

De tot voor kort gehanteerde voorlopige significantiekaders bij vergunningsprocedures, die bepaalden bij welke stikstofdepositie er geen significant effect zou zijn op de SBZ-H, kunnen niet langer gebruikt worden. De Raad voor Vergunningsbetwistingen heeft immers met zijn arrest van 25 februari 2021 (RvVb-A-2021-0697, het ‘stikstofarrest’) gesteld dat voor een toekomstige, rechtszekere vergunningverlening, een individuele en concrete beoordeling nodig is, waarbij aan de hand van de specifieke kenmerken en effecten van het project en de milieukenmerken en –omstandigheden van de betrokken speciale beschermingszone (SBZ) wordt onderzocht of een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van deze SBZ kan uitgesloten worden. In deze passende beoordeling moeten ook de instandhoudingsdoelstellingen van de speciale beschermingszone en gebeurlijke cumulatieve effecten betrokken worden.

Door het arrest van de Raad voor Vergunningsbetwistingen van 25 februari 2021 (RvVb-A-2021-0697) kan het voorheen gehanteerde significantiekader niet langer rechtszeker toegepast worden bij de vergunningverlening. Een nieuw beoordelingskader zal vastgelegd worden in de Programmatische Aanpak Stikstof. De tussentijdse aanpak, in afwachting van de definitieve PAS, staat omschreven in de Ministeriële instructie betreffende de beoordeling van de stikstofuitstoot van vergunningsaanvragen betreffende projecten of activiteiten met mogelijke betekenisvolle effecten op de habitatrichtlijngebieden (KZD-13620) en het bijhorende richtsnoer. Deze instructie is verspreid op 2 mei 2021 en is van onmiddellijke toepassing.

De instructie maakt een onderscheid tussen de NOx- en ammoniakuitstoot. Voor NOx-uitstoot (bijvoorbeeld verbranding van biogas in een WKK) wordt de drempel, die vroeger op 5 procent stond, naar 1 procent verlaagd. Een project met een depositiebijdrage lager dan 1 procent moet in principe geen passende beoordeling maken. Maar alle projecten boven die 1 procent moeten dat wel doen. Voor de ammoniakuitstoot van veehouderijen en mestverwerkers werd beslist dat er voor ieder project, voor iedere vergunning een individuele passende beoordeling is vereist om na te gaan of er een significant negatieve impact is.

Elke vergunningsaanvraag voor een mestverwerkingsinstallatie zal dus voldoende gegevens moeten bevatten over hoe het men omgaat met stikstofemissies en welke maatregelen er worden genomen. Met deze elementen, samen met de passende beoordeling, zal de vergunningverlenende overheid een beslissing nemen. Conform de ministeriële instructie KZD-13620 kunnen binnen de module lucht enkel NOx (en NH3) emissies afkomstig van industrie worden getoetst via de Voortoets. Voor NH3 emissies afkomstig vanuit veehouderijen en mestverwerkingsinstallaties dient steeds een individuele passende beoordeling opgemaakt te worden.

Intussen heeft het Agentschap Natuur en Bos een document vrijgegeven met daarin de richtsnoeren bij de toepassing van het tussentijds kader voor ammoniakemissies. In eerste instantie worden bijkomende emissies ten opzichte van vergunde situaties sterk afgeraden. ANB wijst er ook op dat bij ieder vergunningsproject maximaal moet ingezet worden op ammoniakemissiereducties ten opzichte van de vergunde toestand waardoor er ook een afname van de deposities optreedt. Daarbij wordt gesteld dat hoe groter de impactscore van een bestaande vergunde exploitatie, hoe hoger de nagestreefde emissiereductie moet zijn. Er wordt ook aangeraden dat bedrijven die een impactscore hebben van meer dan 0,1 procent een reductie van minimum 30 procent nastreven. Daarnaast moeten ook steeds de Best Beschikbare Technieken (BBT) ingezet worden om reductiewinsten te realiseren. Vergunningsaanvragen die kaderen in de loutere verlenging van bestaande bedrijfsexploitaties zonder wijzigingen, moeten ook aan dezelfde bovenvermelde principes voldoen, tenzij het gaat om een verlenging tot maximaal 31 december 2022. Bedrijven met een impact van meer dan 50 procent kunnen geen vergunningen meer krijgen. Zonder mitigirende maatregelen is het verkrijgen van een vergunning voor nieuwe bedrijven met een dergelijke hoge impact allerminst evident.

Bronnen:                                                                                                  https://natura2000.vlaanderen.be/stikstof           

https://vilt.be/nl/nieuws/anb-maakt-richtsnoeren-stikstofkader-bekend