Home  > FAQ

Veelgestelde vragen

Moet ik bij het opmengen van gedroogde mest tot een samengestelde meststof deze mest hygiëniseren?

 

De Verordening (EC) 1069/2009 stelt veterinairrechtelijke en volksgezondheidsvoorschriften vast voor het verzamelen, vervoeren, opslaan, hanteren, verwerken en gebruiken of verwijderen van dierlijke bijproducten.

Bedrijven die bovenstaande activiteiten uitvoeren dienen over een door de overheid uitgereikte erkenning te beschikken, welke pas kan worden verleend indien aan alle gestelde eisen is voldaan.

Deze verordening bevat eveneens voorschriften voor het in de handel brengen en, in bepaalde specifieke gevallen, het uitvoeren en het doorvoeren van dierlijke bijproducten en afgeleide producten.

 

De dierlijke bijproducten waarop de verordening van toepassing is, worden onderverdeeld in 3 categorieën en dit op basis van mogelijke sanitaire risico's. Mest is conform deze verordening ingedeeld als 'categorie 2 -materiaal'.
 

Deze Verordening omvat zowel vereisten voor de mestverwerkingsinstallatie als voor de eindproducten:

De installaties moeten onder andere erkend zijn in het kader van deze verordening door de Mestbank.

De eindproducten zijn onderworpen aan vereisten zoals een verplichte hygiënisatie op minstens 70 °C gedurende minstens 1 uur.

De bevoegde autoriteit mag het gebruik van alternatieve parameters die afwijken van de standaardomzettingsparameters toestaan, mits de aanvrager bewijst dat die parameters de biologische risico’s afdoende beperken.

Validatie wordt als een alternatief voor toepassing van een pasteurisatiestap (één uur op 70°C) gedefinieerd in de Verordening Dierlijke Bijproducten. Bij een procesvalidatie wordt onderzocht in hoeverre onder thermofiele omstandigheden tijdens het proces al hygiënisatie van het materiaal optreedt.

Dit moet erkend worden door de Mestbank. 

 

 

Hoe wordt stikstofbemestingsnorm van verschillende meststoffen bepaald?

Vanaf 2016 is de landbouwer verplicht om het bemestingssysteem op basis van werkzame stikstof toe te passen als systeem om de maximale bemestingsnormen te bepalen. Werkzame stikstof is de hoeveelheid stikstof uit meststoffen, die het gewas het eerste jaar nuttig kan gebruiken. Bij het systeem voor werkzame stikstof is er een norm voor dierlijke mest (normaal 170 kg/ha/jaar) en een norm voor werkzame stikstof.

Per type mestsoort is er een werkingscoëfficiënten voor de omzetting naar werkzame stikstof (% van totale N).

Welke meststoffen mogen gebruikt worden in de biologische landbouw?

Algemeen geldt dat biologische plantaardige productie werkt aan de instandhouding en de bevordering van het bodemleven en de natuurlijke bodemvruchtbaarheid. Dit gebeurt door toepassing van biologische dierlijke mest of organisch materiaal dat bij voorkeur gecomposteerd is.

Dierlijke mest is bij voorkeur afkomstig van het eigen bedrijf. In tweede instantie mag het ook afkomstig zijn van andere biologische bedrijven met wie je een samenwerkingsregeling hebt getroffen. Gangbare mest mag enkel gebruikt worden als hij afkomstig is van grondgebonden veehouderijen (zie tabel 3, p 29 in de publicatie Bio en de wet -plantaardige productie).

Belangrijk! Als biologische producent moet je uiteraard ook de mestwetgeving (MAP 6) naleven. Dit zal in een aantal gevallen tot bijkomende beperkingen leiden.

Als bovenvermelde meststoffen niet volstaan om aan de voedingsbehoefte van de gewassen te voldoen, dan mag je in beperkte mate gebruikmaken van de producten uit tabel 3, p 29 in de publicatie Bio en de wet -plantaardige productie). Je moet wel bewijsstukken bijhouden waarin je de noodzaak ervan aantoont.

Minerale stikstofmeststoffen zijn niet toegelaten.

Om de algemene bodemgesteldheid of de beschikbaarheid van nutriënten in de bodem of in de gewassen te verbeteren, mag je gebruik maken van passende preparaten op basis van micro-organismen. Je mag die ook gebruiken om de compostering te versnellen. Preparaten op basis van ggo’s zijn niet toegestaan. Ook biodynamische preparaten zijn toegestaan.

Substraatteelt is verboden. Substraatteelt is volgens de verordening een methode om planten te telen met hun wortels hetzij louter in een oplossing van minerale voedingsstoffen, hetzij in een inert medium als perliet, grind of minerale vezels, waaraan een oplossing van nutriënten is toegevoegd.

 

Hoe wordt er gecontroleerd welke meststoffen ik gebruik in de biologische landbouw?

Je moet ook aantonen dat het product dat je gebruikt, wel degelijk toegelaten is in de biologische landbouw. Bij handelsmeststoffen kunnen zich twee situaties voordoen:

  • het gaat om een enkelvoudig product: de benaming van de meststof moet duidelijk vermeld staat op de factuur of de leveringsbon, zo kan je nagaan of het product al dan niet is toegelaten;
  • het gaat om een samengestelde meststof: dan moeten ofwel alle ingrediënten op het etiket vermeld staan, ofwel moet het bedrijf je een volledige ingrediëntenlijst bezorgen, zodat je kan controleren of ze zijn toegestaan in de biologische landbouw.

Het gebruik van meststoffen hou je bij in het teeltboek:

  • Gebruik van meststoffen: datum, aard, hoeveelheid, welke percelen
  • Gewasbeschermingsmiddelen: datum, aard, hoeveelheid en behandelingsmethode, reden
  • Landbouwproductiemiddelen: datum, aard en hoeveelheid van het aangekochte product
  • Oogst: datum, soort, omvang (bio of in omschakeling) 

Er bestaat geen Europese wettelijke regeling voor het certifiëren of attesteren van meststoffen toegelaten in de biologische landbouw en bodemverbeteraars. De meststoffen moeten uiteraard voldoen aan de regels van de biologische landbouw, maar er is geen apart wettelijk systeem dat controleert en certifieert dat de meststoffen die op de markt komen aan deze regels voldoen.

Om aan dit hiaat tegemoet te komen, hebben enkele controle-organisaties zelf initiatief genomen. Dit zijn Certisys bvba (BE-BIO-01), TÜV Nord Integra (BE-BIO-02) en  Quality Partner nv (BE-BIO-03).

Zij verifiëren de samenstelling en kijken na of alle grondstoffen conform de geldende Europese Verordening 834/2007 zijn. Als dat het geval is, geven ze hiervoor een attest. Dit attest wordt binnen België gemakkelijk aanvaard. In het buitenland hangt de aanvaarding af van land tot land en wellicht ook van controle-organisatie tot controle-organisatie.

Dit zal ongetwijfeld gelijkaardig zijn aan het Franse Ecocert-certficaat. Belangrijk is te noteren dat zo'n attest geen wettelijke verplichting is. De controle en attestering gebeurt op aanvraag van de meststoffenproducent, die dit op vrijwillige basis laat gebeuren. Een landbouwer mag een toegelaten meststof gebruiken in de biolandbouw, zelf indien deze meststof niet geattesteerd is.

In België kan je voor attestering van meststoffen toegelaten in de biolandbouw terecht bij o.a.

TÜV NORD INTEGRA

Statiestraat 164

2600 Berchem

https://www.tuv-nord.com/be/nl/home/

TEL: +32 (0)3 287 37 60   

Bioboeren worden jaarlijks gecontroleerd (niet enkel op gebruik van meststoffen maar ook andere vereisten van bio-productie).
Meer info over de controle vindt u ook in de publicatie Bio en Wet-plantaardige productie van Bioforum terug.

of bij

 

Certisys

Rue Joseph Bouché 57/3

B-5310 Bolinne

https://www.certisys.eu/

info@certisys.eu

TEL +32(0)81 60 03 77

of

Quality Partner nv
Rue Hayeneux 62, 4040 Herstal
Tel. 04 240 75 00 – Fax 04 240 75 10
info@quality-partner.be

 

 

Welke analyses zijn nodig voor spuiwater van een chemische of biologische luchtwasser?

Volgens artikel 2.3.1.1. van Vlarema moet de samenstelling, uitgedrukt in kilogram verse stof, van grondstoffen die minder dan 2 % droge stof bevatten, voldoen aan de maximale gehalten aan verontreinigende stoffen, vermeld in bijlage 2.3.1.B. De grondstoffen moeten minstens jaarlijks worden geanalyseerd cfr. Vlarema artikel 2.2.8. §2. Datzelfde artikel laat ook toe om de lijst van de te analyseren parameters in overleg met de OVAM te beperken. Deze beperkte parameterlijst komt overeen met de beperkte lijst die OVAM nu hanteert voor de meeste meststoffen.

 

In het kader van de VLM mestbankaangifte dienen er 2 stalen per jaar genomen worden - voor chemisch spuiwater is dit de parameter ammomniumsulfaat; voor biologisch spuiwater zonder nabehandeling is dit de parameter N-totaal. Het gemiddelde moet op de mestbankaangifte staan. Chemisch spuiwater moet niet met MAD worden gereden (kunstmest), maar de N-inhoud moet wel meegegeven worden op de aangifte.Voor de afzet van biologisch spuiwater (=andere meststof) is er 1 analyse nodig per jaar - de te analyseren parameters zijn N en P2O5.

 

Voor milieu-inspectie is een wekelijkse controle vereist, een halfjaarlijkse controle van het waswater (op basis van analyse) en een jaarlijkse controle en onderhoud.

Welke vergunning is nodig voor de aanleg van een constructed wetland voor zuivering van effluent?

Volgens het vrijstellingenbesluit is voor volgende stedenbouwkundige handelingen bij een land- en/of tuinbouwbedrijf in agrarisch gebied geen omgevingsvergunning nodig als aan de volgende voorwaarden voldaan is:

 

Artikel 5.3 Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de plaatsing van constructies, in agrarisch gebied in de ruime zin als aan al de volgende voorwaarden voldaan is:
1° de constructies staan in functie van de professionele teelt van landbouwgewassen of van de professionele veeteelt;
2° het betreft geen gebouwen of verhardingen;
3° de constructies worden opgericht binnen een straal van dertig meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht landbouwbedrijfsgebouw;
4° de van vergunning vrijgestelde constructies zijn niet groter dan 100 vierkante meter per goed;
5° de constructies liggen op minstens vijf meter van de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen;
6° de constructies zijn niet hoger dan tien meter;
7° de constructies liggen niet voor de rooilijn;
8° de handelingen gaan niet gepaard met een ontbossing;
9° de handelingen zijn niet strijdig met stedenbouwkundige voorschriften.

 

Indien een constructed wetland aan de bovenstaande voorwaarden kan voldoen, geldt er bijgevolg vrijstelling van vergunningsplicht. Gezien de algemene formulering van het artikel zal dit van geval tot geval bekeken moeten worden, maar een constructed wetland is vermoedelijk wel groter dan 100 m² waardoor in de praktijk de vergunningsplicht wel zal gelden.

 

Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is dan noodzakelijk voor alle wijzigingen van het reliëf: dus zowel voor het uitgraven van het rietveld als de opslag van de uitgegraven grond is een stedenbouwkundige vergunning noodzakelijk. Voor de nieuwe aanleg van een constructed wetland bestaat geen vrijstelling op de stedenbouwkundige vergunning. Voor meer informatie kan u terecht bij de Dienst Stedenbouw van uw gemeente.

 

Een nieuwe omgevingsvergunning voor exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten dient tevens aangevraagd te worden om drie redenen:

  1. Afvalwaterzuiveringsinstallaties voor de behandeling van bedrijfsafvalwater en lozing in een oppervlaktewaterlichaam met een effluent van meer dan 5 m³ tot en met 50 m³ (VLAREM rubriek 3.6.3.2.) behoren tot klasse 2 inrichtingen en van meer dan 50 m³ (VLAREM rubriek 3.6.3.3) behoren tot klasse 1 inrichtingen.
  2. Een constructed wetland heeft een grote oppervlakte, en beslaat verschillende kadastrale percelen. Daarom moet een milieuvergunning aangevraagd worden voor de toevoeging van deze percelen aan de vergunning.
  3. Verder zorgt de constructed wetland er ook voor dat de wijze van uitbaten verandert: zonder constructed wetland dient het effluent van een biologische mestverwerking opgeslagen te worden en uitgereden op het land. De constructed wetland zorgt voor de zuivering van het effluent zodat het kan geloosd worden in een ontvangend oppervlaktewaterlichaam. In artikel 5.9.8.5 van VLAREM II betreffende de lozing van het gezuiverd effluent staat het volgende: 'Elke lozing van dierlijke mest onder de vorm van gier, mengmest of onder om het even welke andere vorm, in de openbare riolering, in een kunstmatige afvoerweg voor regenwater of in een oppervlaktewater is verboden. Dit verbod geldt niet voor het lozen van het effluent na bewerking of verwerking van dierlijke mest, indien hiervoor de nodige vergunning (rubriek 3) is verleend.'

 

Deze vergunningen zijn samen aan te vragen onder één omgevingsvergunning.

Moet de veehouder een aangepaste vergunning hebben als hij een mobiele scheider laat komen?

Kleinschalige installaties, mobiel of ingeplant op een veeteeltbedrijf, kunnen onder rubriek 9 (van de omgevingsvergunning voor de exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten), namelijk voor een installatie voor bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, ingedeeld worden. Dergelijke installaties worden gezien als bijhorende tot de uitbating van het veeteeltbedrijf. Dit moet toegevoegd worden aan de vergunning als extra activiteit.

Kan dunne fractie op een landbouwbedrijf bemonsterd worden in de opslag (putstaal)?

Vermits dunne fractie aanzien wordt als vloeibare mest en niet als mengmest, kan hiervan een putstaal genomen worden. Een vrachtstaal is niet nodig. Hetzelfde geldt voor effluent, hiervan kan ook een putstaal genomen worden.

Waar kan ik meer informatie vinden over de extra debietmeters die ik moet plaatsen op mijn bedrijf voor 1/1/2022?

Meer informatie vindt u op de VLM-website.

VITO stelde een Code Goede Praktijk op over de te installeren debietmeters. De Code van Goede Praktijk geeft de richtlijnen voor de installatie van, het onderhoud op en de interne controle van debietmeters gebruikt voor het meten van voor vloeistofstromen in mestbewerkings- en -verwerkingsinstallaties. Het uitgangspunt van deze Code is het waarborgen van de kwaliteit van de debietsmetingen. De Code is een leidraad bij de uitvoering van het recente principebesluit van de Vlaamse regering voor de verplichte installatie van debietmeters op mestbe- en verwerkingsinstallaties.

Tijdens een webinar van VCM werd in november 2020 het prinicpieel goedgekeurd Besluit van de Vlaamse Regering over de debietmeters door VLM Mestbank toegelicht.

Biogas-E bundelde de meest gestelde vragen over de debietmeters.